Taal:
EXPIO. (EXPerimenteer Input/Output)
Gebruik:

In feite is dit een 'lege' UNIFACE toepassing. De enige aanwezige electronica op de print is de adressering en de registers voor Input en Output, Het overige gedeelte Is uitgevoerd als gaatjesprint en geschikt voor het ontwerpen van eigen UNIFACE toepassingen. Zo kunnen op de print bijvoorbeeld relais gemonteerd worden. :
(Click op het plaatje)
(Click op het plaatje)

Technische specificaties:

 

- Stroom verbruik                        

 75 mA

- Toegelaten input-spanning

-0,3 tot +5,3 Volt

- Max. toegelaten uitgangsstroom

10 mA

- Gebruikstemperaturen

-40 tot 85 graden Celsius

- Voedingsspanning

4,8 tot 5,2 Volt

Adressering:

 

Het adres van de EXPIO wordt ingesteld met een tweepolige DIL (Dual In Line) switch. Op de bits 4 en 7 van de adresbyte zijn kortsluitingen aangebracht met weerstanden van 1 Ohm. Adressering vindt geïnverteerd plaats. Met de schakelaars op Off is het EXPIO adres dan 111(=255-128-16). Met de schakelaars kan hiervan 110, 109 en 108 gemaakt worden. Door dit op de bits 2 en 3 te doen blijft men in de aan de EXPIO toegewezen adresruíimte (deze loopt van 96 t/m 111).

Controle:

 

De juiste werking van de EXPIO kan op twee manieren gecontroleerd worden:

- Bij juiste adressering is op het CNTRL-punt een spanning aanwezig boven 3,5 Volt.

 

- De status van de print kan opgevraagd worden met (in BASIC) 

Wanneer het resultaat van deze bewerking gelijk is aan 3, dan functioneert de UNIFACE-interface goed, maar de EXPIO niet. Is het resultaat 1 dan is de EXPIO aanwezig, maar er is een verkeerd adres gebruikt. Het resultaat is 0 als de juiste adressering is gebruikt.

Hoe te programmeren:

 

Het programmeren van de EXPIO gaat als volgt:

 

- OUTPUT:

Vorm een binair getal met een 1 op de bits die corresponderen met de outputiijnen waarop spanning moet komen. Adresseer de EXPIO-print en stuur het gevormde getal over de UNIFACE-data-lijnen naar de EXPIO-print. Bijvoorbeeld de output-lijnen 2, 5 en 6 moeten spanning krijgen. Het bijbehorende getal is dan

4+32+64=100. De programmaregel wordt dan:

 

OUT X+1,adres: OUT X,100 (voor adres kan men 111 nemen)

 

- INPUT:

De spanning wordt bepaald pp de input-bits I0 t/m I7. Boven 2,4 Volt wordt een logische 0 uitgelezen en beneden 1,4 Volt een logische 1. Tussen deze spanningswaardes is het resultaat onzeker.

 

Stel de input-bits 2,5 en 6 hebben een spanning van 4,5 Volt en de andere inputs zijn geaard, Met als EXPIO-adres wederom 111 leest de volgende pragrammaregel in BASIC de input in:

 

OUT X+1l,adres: Y=INP(X): PRINT Y

 

De eerete statement adresseert de EXPIO en verbindt daardoor de input van de EXPIO aan de data-in lijnen van de UNIFACE-bus; de tweede statement leest de input in de computer; de derde statement print het input-getal op het scherm.

 

NOTE: De 5 Volt (computer) voedingsspanning die op een uitgang aanwezig is, is gezekerd op de onderzijde van de print voor ca. 150 mA. Voor de mogelijkheid van doorbranden zijn de montage gaten voor het bevestigen van een nieuwe zekering reeds aanwezig

Subroutines:

 

Omdat het niet bekend is wat u allemaal op deze print maakt, is het ook moeilijk om een voorbeeld programma te geven, waarmee de werking van subroutines uitgelegd kan worden, Daarom adviseer ik u om bij de subroutine uitleg van de DIGIN en DIGOUT print te kijken, In principe is de werking hetzelfde.

---